Door Patrick Mullie
" HEALTH & FOOD " nummer 76, Maart/April 2006
|
Alfa-linoleenzuur wordt in wetenschappelijke kringen aanzien als de primus interpares onder de vetzuren : de positieve eigenschappen die geassocieerd werden met een hoge opname aan alfa-linoleenzuur zijn nog nauwelijks op te sommen: bescherming tegen hart- en vaatziekten, kanker, dementie, hyperactiviteit, depressie, allergie, … Een recent artikel (1) uit het ernstig wetenschappelijk tijdschrift Jama kan op het eerste zicht hierin verandering brengen. De auteurs voerden een meta-analyse uit van prospectieve cohortstudies uitgevoerd tussen 1966 en 2005. Deze studies onderzochten de relatie tussen een dagelijkse visconsumptie en het risico op kanker.
Een mager resultaat
Bij het lezen van deze analyse moet men vaststellen dat de gegevens eerder beperkt zijn. Slechts 38 studies bleven over die een relatief risico konden bepalen tussen de inname aan omega-3 vetzuren via de voeding en de verschillende vormen van kanker. Wanneer we dieper ingaan op de analyse, dan leiden de resultaten ons van ontgoocheling naar ontgoocheling. Voor darmkanker was er slechts één studie met een relatief risico dat een protectie aantoonde van een hoge omega-3 inname; 17 relatieve risico’s konden geen beschermende associatie aantonen. Dezelfde negatieve resultaten vond men voor longkanker, huidkanker en prostaatkanker. Praktisch gezien konden deze cohortstudies de aanmoedigende resultaten van omega-3 bij dierproeven niet bevestigen. Een mogelijke uitleg is dat in praktisch alle cohortstudies de inname aan omega-3 geschat werd aan de hand van de dagelijkse visconsumptie.
Een paar opmerkingen over de methodologie
De meeste prospectieve cohortstudies gebruikten voedselfrequentielijsten om de dagelijkse voeding te registreren. Deze keuze wordt vooral bepaald omwille van financiële beperkingen: het toepassen van voedingsanamnesen op een populatie van meer dan 20.000 personen is arbeidsintensief en budgettair bijna onmogelijk.
Een andere studie (2) toonde recent aan dat voedselfrequentielijsten zeer slecht scoren wanneer de opname aan micro- en macronutriënten vergeleken wordt met andere methoden zoals voedingsanamnesen of excretie van stikstof. De correlatie tussen voedselfrequentielijsten en multipele voedingsanamnesen was lager dan 0,4 wat een vrij belangrijke discrepantie aantoont tussen beide methoden.
De gevolgen voor het onderzoek naar voeding en kanker kunnen belangrijk zijn: herhaaldelijk werden er verschillen aangetoond tussen de bevindingen uit case-control studies en uit cohortstudies. Positieve associaties uit case-control studies konden niet bevestigd worden in cohortstudies, wat volgens Kristal et al. (2) te wijten zou zijn aan het gebruik van voedselfrequentielijsten en dus aan een onnauwkeurige registratie van de voedingsfactoren. In de praktijk werd dit op flagrante wijze aangetoond door Bingham et al. (3): in een cohortstudie vonden ze geen associatie tussen vet en borstkanker wanneer de vetopname geregistreerd werd met voedselfrequentielijsten, ze vonden wel een statistisch significante en omgekeerde associatie wanneer de vetopname geregistreerd werd via voedingsanamnesen. Het gebruik van voedselfrequentielijsten kan dus de relatie tussen omega-3 en kanker sterk vertroebelen.
Beter twee maal meten dan één
Een ander belangrijke methodologische opmerking betreft de periodiciteit van de registratie van de voedingsgewoonten. In verschillende cohortstudies werd deze registraties soms slechts één maal uitgevoerd, wat tot een potentiële misclassificatie kan leiden. In de Honolulu Heart Study (4) werden de eetgewoonten geregistreerd in 1968, terwijl de kankerincidentie nagegaan werd tot 1993. Men veronderstelt dan dat de eetgewoonten gedurende 25 jaar ongewijzigd blijft. De recente epidemie aan overgewicht en obesitas kan de consumptie van vette vis echter nadelig beïnvloedt hebben. Anderzijds verbood de katholieke kerk destijds het eten van vlees op vrijdag, waardoor de visconsumptie hoger kon liggen in 1968.
Over de relatie vis en omega-3
Bijna alle gebruikte voedselfrequentielijsten gaven enkel een schatting van de frequentie van visconsumptie, nooit was er informatie over specifieke vissoorten. Er zijn echter enorme variaties in omega-3 gehalte tussen de vissoorten: zo zal het gehalte in magere vissoorten extreem laag zijn in vergelijking met vette vissoorten. Daarenboven zijn zowel de frequenties als de evaluatie van de porties van essentieel belang om het omega-3 gehalte van de voeding te bepalen, beide worden echter geschat door de deelnemer. Het is trouwens bekend dat het eenvoudiger is om het dagelijks aantal boterhammen te schatten dan een vrij amorfe hoeveelheid vis. Dit betekent dat de totale dagelijkse opname aan omega-3 berust op meerdere schattingen met kans op een vrij grote totale foutmarge. Indien een persoon vijf maal per week vis neemt en darmkanker ontwikkelt, terwijl iemand die slechts één maal per week vis eet geen kanker ontwikkelt, dan kan de conclusie zijn dat vis en dus omega-3 vetzuren niet beschermt tegen darmkanker. Maar het kan zijn dat de eerste persoon altijd kabeljauw neemt, en de tweede persoon sardientjes, waardoor men juist zou kunnen concluderen dat omega-3 vetzuren wel een bescherming bieden!
De ironie van de dosis
De gemiddelde dagelijkse dosis omega-3 vetzuren in de prospectieve studies lag rond 1 mg, wat nauwelijks beantwoordt aan de normen van de Hoge Gezondheidsraad. Alvorens te concluderen dat omega-3 geen bescherming biedt tegen kanker, moeten we rekening houden met het feit dat veel effecten van omega-3 bij hogere doseringen waargenomen worden die niet altijd via de voeding te bereiken zijn. Zo is de behandeling van hypertriglyceridemie door omega-3 enkel efficiënt bij hogere dosering via supplementen. De auteurs van deze review melden niet hoe ze omgingen met supplementen van omega-3.
Hoe omgaan in deze evaluatie met kleine viseters die frequenter supplementen met omega-3 gebruiken dan grote liefhebbers van zeeproducten? Deze studie toont enerzijds aan hoe delicaat het is om de omega-3 consumptie correct te bepalen en anderzijds hoe moeilijk het is om voldoende omega-3 in te nemen.
De beschermende relatie tussen visconsumptie en kanker wordt door deze studie sterk betwijfeld. Een laatste les is dat methodologische problemen voorzichtigheid vragen alvoren definitieve standpunten in te nemen.
Patrick Mullie
Diëtist
Referenties
1. MacLean CH, Newberry SJ, Mojica WA, Khanna P, Issa AM, Suttorp MJ, Lim YW, Traina SB, Hilton L, Garland R, Morton SC. Effects of omega-3 fatty acids on cancer risk: a systematic review. JAMA. 2006 Jan 25;295(4):403-15.
2. Kristal AR, Peters U, Potter JD. Is it time to abandon the food frequency questionnaire? Cancer Epidemiol Biomarkers Prev. 2005 Dec;14(12):2826-8.
3. Bingham SA, Luben R, Welch A, Wareham N, Khaw KT, Day N. Are imprecise methods obscuring a relation between fat and breast cancer? Lancet. 2003 Jul 19;362(9379):212-4.
4. Chyou PH, Nomura AM, Stemmermann GN. Diet, alcohol, smoking and cancer of the upper aerodigestive tract: a prospective study among Hawaii Japanese men. Int J Cancer. 1995 Mar 3;60(5):616-21. Cancer Epidemiol Biomarkers Prev. 2005 Apr;14(4):835-41. |