Een voedingsmiddel krijgt de benaming functioneel voedingsmiddel wanneer het, naast zijn nutritionele eigenschappen, een gunstige – en wetenschappelijk bewezen – werking heeft voor ons lichaam. Het begrip is zeer ruim en voor de consument is het ook een zeer heterogeen begrip. Voor sommigen schrikt het ‘functioneel’ aspect wat af, voor anderen is het juist de redding voor een bepaald probleem. Zowel in het ene als in het andere geval heeft een functioneel voedingsmiddel iets kunstmatig, hoewel het in sommige gevallen uit een volledig natuurlijk bestanddeel bestaat. Dit is bijvoorbeeld het geval voor inuline. Inuline zit in ajuin, een voedingsmiddel dat we zeker al meer dan 5000 jaar in de keuken gebruiken en ook in cichorei wat we ook al enkele millennia gebruiken.
Belangrijk voor het ‘functioneel’ karakter van een voedingsmiddel zijn bepaalde eigenschappen die wetenschappelijk kunnen worden aangetoond. De vorm of het uitzicht van een functioneel voedingsmiddel kan verschillend zijn. Een voedingsmiddel waarin inuline van nature in voldoende mate aanwezig is ziet er anders uit dan een inuline-verrijkt voedingsmiddel. In beide gevallen kan men van een functioneel voedingsmiddel spreken en dit in tegenstelling tot bepaalde definities die stellen dat pas van een functioneel voedingsmiddel sprake kan zijn wanneer de mens dit heeft ‘gemaakt’.
In zijn laatste boek (1) geeft Marcel Roberfroid, pionier op het terrein van de prebiotica, een didactisch en volledig overzicht van de fructanen. Hierin stelt hij onder meer dat een functioneel voedingsmiddel een ‘natuurlijk’ product kan zijn waaraan een bestanddeel werd toegevoegd of verwijderd of waarvan de biobeschikbaarheid werd verbeterd of een combinatie van deze eigenschappen.
Minder infectie, meer affectie
In het voorwoord van het boek schrijft W Allan Walker (Harvard Medical School, Cambridge, Massachusetts) dat in de loop van de laatste decennia de belangrijkste oorzaken van infecties in de geïndustrialiseerde landen aanzienlijk zijn afgenomen maar dat tijdens dezelfde periode allergieën en auto-immuunziekten (zoals astma, de ziekte van Crohn) fors zijn toegenomen. Een plausibele verklaring voor deze trend is de zogenaamde ‘hygiënische hypothese’ die stelt dat dit het gevolg is van een verminderde ‘microbiologische druk’.
De omgeving waarin we leven is properder geworden, wat ook zijn keerzijde heeft. Enerzijds is een passende microbiologische omgeving een belangrijk aspect dat nodig is voor de ontwikkeling van het immuunsysteem en anderzijds moeten de gunstige omstandigheden voor de kolonisatie van bacteriën in het spijsverteringskanaal, in het bijzonder in het colon, aanwezig zijn. Het zijn vooral deze eigenschappen die het onderwerp uitmaken van grondig onderzoek bij probiotica (als gunstig beschouwde micro-organismen) maar ook bij prebiotica, zoals bijvoorbeeld fructanen, (bestanddelen die de ontwikkeling van specifieke, heilzame bacteriën bevorderen).
Opnamebooster
Over de werking van fructanen in het spijsverteringskanaal en op de darmflora (probiotische werking) is al heel wat geweten. Stilaan worden ook andere, minder voor de handliggende aspecten, duidelijker. Zo wordt calcium in aanwezigheid van fructanen veel beter opgenomen. Uit recent onderzoek blijkt dat dit ook voor andere voedingsstoffen het geval is. Zo zou de opname van magnesium door fructanen bevorderd worden. Een van de grootste uitdagingen van fructanen, een uitdaging die verband houdt met een belangrijk gezondheidsprobleem van deze tijd, overgewicht, is dat fructanen mogelijk een invloed kunnen hebben op het koppel ‘honger/verzadiging’ (zie hieronder).
Nicolas Guggenbühl
Diététicien Nutritionniste
(1) Roberfroid M. Inulin-Type Fructans : Functinal Food Ingredients. CRC Press (2005). ISBN 0-8493-0059-2. |