.
 

Archieven> N°77 > artikel
<< previous next >>

Allergie en zuigelingen: er is meer dan de genetica

Het risico op atopie kan zich reeds voor de geboorte manifesteren. Zeerzeker is allergie deels genetisch bepaald, maar ook de leefgewoontes van de moeder tijdens de zwangerschap of deze van de baby tijdens de eerste levensmaanden, kunnen deze aandoening beïnvloeden.

Door Dr. Jean Andris

" HEALTH & FOOD " nummer 77, Mei/Juni 2006

het artikel drukken

Atopie kan omschreven worden als een voorbeschiktheid, in principe van genetische oorsprong, om rechtstreekse allergische reacties te ontwikkelen. Het risico om atopie te ontwikkelen is groter in geval één van beide ouders allergisch is en is nog groter wanneer beide ouders dit zijn. Het leidt geen twijfel meer dat ook andere factoren, voorkomend tijdens de antenatale periode, een rol spelen bij het ontstaan van allergie.

Zeg me hoe je leeft …

Kummeling et al. (Nederland) verzamelden bij 1 906 ‘conventionele’ gezinnen en bij 453 ‘alternatieve’ gezinnen (alternatieve voeding, houding tegenover vaccinaties van dezelfde aard, e.d.) de gegevens in verband met hun atopisch verleden en hun huidige levenswijze. Hieruit bleek onder meer dat in de eerste zeven post-partum-maanden het verband tussen de levensstijl en de familiale atopische geschiedenis klein is. Atopie wordt in de eerste plaats bepaald door het al of niet aanwezig zijn van atopische personen in de onmiddellijke familie. Als één van de ouders atopisch is, is de blootstelling aan bepaalde factoren significant lager dan wanneer één van de kinderen atopisch is.
Een ander voorbeeld is dat van de leefomgeving tijdens de zwangerschap. Bieli et al. (Zweden) onderzochten een groep kinderen tussen 4 en 14 jaar, waarvan de moeder bij ongeveer de helft (201/418) van de kinderen op een boerderij woonde. Mogelijk wordt het aangeboren immuunsysteem door veelvuldig contact met diverse dieren gestimuleerd. Er kon een positief verband aangetoond worden tussen het aantal verschillende diersoorten waarmee de moeder tijdens de zwangerschap in contact kwam en het niveau van de bij de kinderen onderzochte genenexpressie met betrekking tot allergie.

Niet zo eenvoudig

Mogelijk is het ogenblik van contact met de huisdieren bepalend. Diverse onderzoekers kwamen tot de vaststelling dat het contact van de toekomstige moeder met de dieren tijdens de zwangerschap (het leven op de boerderij bijvoorbeeld) geen enkel probleem schiep, terwijl een later contact tot noodlottige gevolgen kon leiden. Dit is althans de vaststelling van een Pools onderzoek (Sozanska et al.), uitgevoerd door Poolse en Britse onderzoekers, bij ongeveer 1 700 personen deels levend op het platteland, deels in de stad.

Wat de moeder eet

Ook de voedingsaspecten spelen een rol. In een gerandomiseerde, dubbelblinde studie, uitgevoerd bij atopische zwangere vrouwen, kon dit worden aangetoond. Een groep vrouwen kreeg een supplement met visolie toegediend, rijk aan meervoudig onverzadigde vetzuren (PUFA’s), een andere groep een supplement met olijfolie. Vanaf de 20ste week van de zwangerschap tot aan de bevalling kregen de moeders het supplement toegediend. Na bloedonderzoek van de navelstreng kon onder meer worden vastgesteld dat er bij het PUFA-dieet meer eosofielen en basofielen waren gevormd. Hun aantal lag significant hoger bij de PUFA-groep dan bij de olijfolie-groep. Het al dan niet allergisch worden van het kind op de leeftijd van één jaar, kon op basis van deze al dan niet aanwezige verhoging worden voorspeld.
In een andere prospectieve studie volgden Linneberg et al. (Denemarken) 24.341 ‘moeder-kind’ koppels. Enerzijds werd bij de moeder navraag gedaan omtrent haar gewoontes in verband met alcoholgebruik en anderzijds noteerden de onderzoekers de mogelijke prevalentie van een atopische dermatis bij de respectievelijke kinderen op de leeftijd van 18 maanden. Hun bevinding was dat alcoholinname tijdens de zwangerschap het risico op atopische dermatis tijdens de prille levensmaanden verhoogt. Dit was vooral het geval bij kinderen met een hoog risico (beide ouders atopisch) en waarvan de moeder na de dertigste week van de zwangerschap wekelijks minstens vier glazen alcoholische drank consumeerde.
Heel wat onderzoeken werden gepubliceerd in verband met de rol van de darmflora. Zo worden bijvoorbeeld kinderen die met een keizersnede ter wereld worden gebracht, bij de geboorte niet besmet met de feco-vaginale flora van de moeder. De kinderen komen dus minder intensief of pas later in contact met bepaalde allergenen aanwezig in deze flora. Hun tolerantie ten aanzien van deze allergenen is minder ontwikkeld, zelfs geheel afwezig. Dit feit kan in een later levensstadium een invloed hebben op de ontwikkeling van bepaalde allergenen. De studies die het mogelijk belang van probiotica bij het tot stand komen van het evenwicht tussen tolerantie en immuniteit tijdens de eerste levensmaanden pogen aan te tonen, zijn legio. De resultaten van deze studies zijn overduidelijk maar we zullen die hier niet opnieuw aanhalen.

Denk aan de ‘omgeving’

Er moet meer dan alleen maar aan de hierboven aangehaalde omgeving van de boerderij rekening gehouden worden: er moet bijzondere aandacht besteed worden aan de leefomstandigheden. In dit verband werd door De Benito et al. (Spanje) een interessant onderzoek verricht. Het verliep in twee noordelijke steden van Spanje, Santander en Torrelavega, geografisch dicht bij elkaar gelegen (20 km), waarbij voor beide steden samen een steekproef van 300 jonge volwassenen werd onderzocht. De overgevoeligheid voor mijten in de ganse regio is aanzienlijk, terwijl deze voor huisdieren zelden voorkomt. De jaarlijkse prevalentie van op astma gelijkende symptomen bedroeg 19,5 % in Santander tegen 14,5 in Torrelavega. De personen die de astma-achtige symptomen vertoonden kwamen meer met huisdieren in contact in vergelijking met de asymptomatische personen (41 % vs 14,1 % in Santander en 23,5 % vs 11,3 in Torrelavega). Enkel in Santander waren er proportioneel meer aangetaste personen die hun jeugdjaren in deze stad hadden doorgebracht in vergelijking met de niet-aangetaste personen. Daarentegen, enkel in Torrelavega, kwamen de ‘astmatische’ personen veel vaker op latere leeftijd in contact met passief roken in vergelijking met, op respiratorisch gebied, gezonde personen.

Dank u virussen

Ook de rol van de virale aandoeningen tijdens de eerste levensjaren zou zeker in deze context nog moeten aangehaald worden, maar dit zou ons hier te ver leiden. Onthouden we enkel dat bepaalde virussen mogelijk het voorkomen van allergische aandoeningen kunnen beïnvloeden, zoals het respiratory syncytial virus, het agens van brochiolitis bij zuigelingen en het rhinovirus. Bepaalde virussen daarentegen zouden een beschermende werking uitoefenen. Beseffend welke schade het EBV en CMV virus op andere vlakken kunnen aanrichten, is het laatste wat we wensen, zelfs bij astmatische kinderen, besmet te worden met deze charmante kleine beestjes …

Dr. J. Andris

Referentie:
Allergy Clin Immunol Int : J World Allergy Org, 2005; Suppl 1: abstracts 17, 85, 89, 119, 823, 838, 865, 1532 en 1667.

hoog van bladzijde

<< previous

Google

Web
H&F.be
 

 

© Health and Food est une publication de Sciences Today - Tous droits réservés