.
 

Archieven> N°Special Bejaarden > artikel
<< previous next >>

Een sprankje hoop om langer goed te zien

Met het ouder worden vermindert de kwaliteit van het zicht. Meer en meer mensen lijden aan leeftijdsgebonden maculaire degeneratie en cataract. Mogelijk kan de voeding deze ontwikkeling een halt toeroepen.

Door Nicolas Guggenbühl

" HEALTH & FOOD " nummer Speciaal, Mei 2006

het artikel drukken

De aantasting van de macula, het centraal gedeelte van de retina, is een typisch ouderdomsverschijnsel. Deze leeftijdsgebonden maculaire degeneratie (LMD) tast in aanzienlijke mate de levenskwaliteit aan. Het is de belangrijkste oorzaak van een onomkeerbaar gezichtsverlies bij zestigplussers in geïndustrialiseerde landen. In een minder ver ontwikkeld stadium leidt dit tot moeilijker kunnen lezen, minder gemakkelijk personen kunnen herkennen of minder goed zien bij het rijden.
Zoals de huid en de haren staan de ogen in belangrijke mate bloot aan externe belastingsfactoren, zoals bijvoorbeeld de blootstelling aan UV-stralen. Ook onze ogen worden dus in belangrijke mate geconfronteerd met oxidatieve agressoren. Het is dan ook niet verwonderlijk dat uitgekeken wordt naar mogelijke antioxidatieve bestanddelen en hun eventueel beschermend effect voor het ouder wordend, aangevallen, geoxideerd oog. Onlangs werd geopperd dat oxidatieve wijzigingen van eiwitten mogelijk een kritieke rol spelen in het ontstaan van ‘drusen’, kleine bleekgele afzettingen die tot degeneratie van het netvlies leiden. Een ernstig in overweging te nemen denkpiste waaromtrent tot op heden nog maar weinig wetenschappelijke studies zijn gepubliceerd.

Vitamines en ogen

Toonaangevend op dit vlak is zonder twijfel de AREDS-studie (Age-Related Eye Desease Study Research Group). Uit een onderzoek gevoerd in 2001 blijkt dat de inname van een supplement bestaande uit bètacaroteen, vitamines C en E en zink, over een periode van vijf jaar, leidt tot een vertraagde ontwikkeling van de LMD met 25 % (1). De gebruikte dosissen waren evenwel vrij hoog, vijf tot dertien maal hoger dan de aanbevolen hoeveelheden. Vandaar de vraag of de zogenaamde ‘voedingsaanbreng’ van deze antioxidantia even doeltreffend is? De Rotterdam Health Study (2) poogde hierop een antwoord te geven.
Bij deze studie waren meer dan 6 000 personen, 55 jaar en ouder, betrokken. De proefpersonen vertoonden bij aanvang van de studie nog geen LMD en werden gedurende acht jaar gevolgd. Resultaat : een aanbreng via de voeding van vier antioxidanten (vitamine C en E, bètacaroteen en zink), weliswaar hoger dan de gemiddelde aanbreng, leidt tot een verminderd voorkomen van de LMD met 35 % (de gehanteerde mediaan stemde overeen met de aanbevolen nutritionele hoeveelheden). Deze resultaten wijzen erop dat de bevoorrechte rol van deze antioxidanten vooral betrekking heeft op het voorkomen van de LMD dan wel op het vertragen van de ontwikkeling van deze aandoening.

Vetten en zicht

Wordt de ontwikkeling van de LMD ook door de voedingsvetten beïnvloed ? Een aantal studies wijzen in die richting. Zoals bijvoorbeeld in de studie uitgevoerd bij 261 personen, 60 jaar en ouder, die tekenen van een beginnend of intermediair stadium van niet exsudatief LMD vertoonden (3). Het voortschrijden van de aandoening werd na vijf jaar opvolging geëvalueerd. Het relatief risico om vlugger tot een verder stadium in de ontwikkeling van de aandoening te komen was drie maal groter bij de ouderen die zich in het hoogste kwartiel van de vetinname bevonden en dit in vergelijking met senioren die weinig vet innamen. De studie toont ook aan dat het risico op het voortschrijden van de LMD bijna twee maal hoger ligt bij personen die het meest verzadigde, mono-onverzadigde, meervoudig-onverzadigde en transvetzuren innemen.
Bepaalde voedingsmiddelen lijken eerder een beschermend effect te hebben. Zo leidt de inname van gedroogd fruit en oliehoudende vruchten (noten, hazelnoten, amandelen, …), gemiddeld éénmaal per week, tot een verlaagd risico op een verdere ontwikkeling van de aandoening met 40 % en dit in vergelijking met personen die deze levensmiddelen niet innemen.

Omega6/omega3

Ook vis lijkt een beschermend effect te hebben, maar dit enkel bij personen met de laagste inname van linolzuur (C18:2, omega-6). Het is geweten dat de in het water levende gewervelde dieren, in het bijzonder de vette variëteiten (sardines, haring, makreel, zalm, …) veel sterk onverzadigde omega-3 vetzuren zoals EPA en DHA bevatten. Het is ook geweten dat het DHA (C22:6, omega-3) zich in het netvlies opstapelt. Het aandeel van DHA in het gezichtsvermogen is goed gedocumenteerd, in het bijzonder bij prematuren en pasgeborenen.
Het feit dat uit deze studie blijkt dat het beschermend effect van vis zich beperkt tot personen die slechts weinig linolzuur innemen is, naast de vele andere, een argument dat pleit voor een verlaging van de verhouding tussen omega-6 en omega-3 vetzuren.
De vaststellingen uit deze studie aangaande het verband tussen de vetinname en LMD kan mogelijk verklaard worden door de rol van de vetzuren bij de vorming van atheroomplaten ter hoogte van de slagaders die de choroïdea en het netvlies bevloeien.

Ook cataract

Cataract vormt een andere bedreiging voor het zicht. De enige behandeling die hiervoor momenteel bestaat is een chirurgische ingreep. Ook hier blijken antioxidanten soulaas te kunnen bieden, al zijn hiervoor momenteel ter staving weinig onweerlegbare wetenschappelijke argumenten beschikbaar.
Uit de REACT-studie (Roche European American Cataract Trial) blijkt dat een combinatie van antioxidanten (bètacaroteen, vitamine C en E) in staat is om de ontwikkeling van cataract in beperkte mate af te remmen (4). Uit andere onderzoeken blijkt, onder meer uit een studie uitgevoerd bij vrouwen (leeftijd 52 tot 74 jaar) in het kader van de cohort van de Nurses’Health Study, dat de opacificatie van de ooglens omgekeerd evenredig verband houdt met de inname van vitamine B1 en B2, alsook met de duur van de inname van vitamine E.

Spinazie en broccoli

Een zegswijze luidt : ‘wortelen zijn goed voor de ogen’… dit gezegde moet evenwel aangevuld worden met broccoli en spinazie. Deze drie soorten groenten zijn rijk aan carotenoïden, waaronder bètacaroteen. Tot de groep van de carotenoïden behoren meer dan 600 bestanddelen. Het zijn geel-oranje-rood gekleurde pigmenten waarvan de kleur soms gemaskeerd wordt door de aanwezigheid van chlorofyl (bijvoorbeeld in spinazie). Het zijn bijzonder krachtige antioxidanten, waarvan sommige zich bij voorkeur opstapelen in bepaalde lichaamsweefsels of organen. Dit is onder meer het geval voor luteïne en zeaxanthine, rijkelijk aanwezig in spinazie en broccoli, en die ook overvloedig in de macula aangetroffen worden. De aanbreng van deze twee antioxidanten, met name door het eten van spinazie en broccoli, leidt tot een verminderd risico op cataract (5).

Oog, hart en bloedvaten

Ook bij het ontstaan van cataract blijkt de inname van vetten een rol te spelen. Verzamelde gegevens over een periode van 16 jaar uit de Nurses’Health Study tonen aan dat bij diegenen met het hoogste vetverbruik het risico op cataract iets groter is en dat bij diegenen met de hoogste inname van omega-3 vetzuren het risico iets lager ligt. Hieruit blijkt dus andermaal dat een regelmatige inname van vette vis gepaard gaat met een verminderd risico op cataract.
Kortom, hoewel nog heel wat bijkomend onderzoek nodig is om onweerlegbare bewijzen op tafel te kunnen leggen, blijkt als maar duidelijker dat de rol van bepaalde voedingsmiddelen voor het behoud van een goed zicht in grote mate overeenkomt met die voedingsmiddelen die ook heilzaam zijn voor de gezondheid van hart- en bloedvaten.

Nicolas Guggenbühl
Diëtist, voedingsdeskundige

Referenties
(1) AREDS Report No. 8. Arch Ophthalmol. 2001;119:1417-1436.
(2) van Leeuwen R. et al. JAMA 2005; 294:3101-3107.
(3) Seddon JM et al. Arch Ophthalmol 2003;121:1728-1737.
(4) Chylack LT et al. Ophthalmic Epidemiol 2002;9 (1):49-80.
(5) Brown L et al. Am J Clin Nutr. 1999;70(4):517-24.

hoog van bladzijde

<< previous

Google

Web
H&F.be
 

 

© Health and Food est une publication de Sciences Today - Tous droits réservés