.
 

Archieven> N°74 > artikel
<< previous next >>

Een grote uitdaging voor een kleine boon

Sinds meer dan 5 000 jaar maakt soja in Azië deel uit van de basisvoeding. Onder meer omwille van zijn sterk gezondheidsimago verleidt soja meer en meer de westerlingen. Ter gelegenheid van het zesde internationaal symposium maakten wetenschappers een stand van zaken op in verband met de rol van soja bij de preventie en behandeling van chronische aandoeningen.*

Door Nicolas Guggenbühl

" HEALTH & FOOD " nummer 74, December 2005

het artikel drukken

Er zijn wellicht geen andere voedingsmiddelen die zo intensief onderzocht worden als soja. Het minste dat van de kleine boon kan gezegd worden is dat het als geen ander product over gefundeerde gezondheidseigenschappen beschikt. Een eerste reeks troeven is dat soja, in vergelijking met de producten waardoor het als substituut wordt gebruikt (bronnen van dierlijke eiwitten), geen cholesterol of lactose bevat en tevens weinig verzadigde vetzuren bevat. Het is niet omwille van wat er niet in de sojaboon zit dan wel wat er wel in aanwezig is dat de wetenschappers geïnteresseerd zijn. Enerzijds focussen de onderzoekers zich op de eiwitten in soja – in het plantenrijk wellicht het product met het beste aminozurenpatroon – en de specifieke eigenschappen van de eiwitten. Anderzijds is het onderzoek naar de aanwezige isoflavonen een vast item van onderzoek.

Cholesterol en andere

De eerste nutritionele adelbrieven die soja kon voorleggen hadden betrekking op het belang van soja in verband met de cardiovasculaire gezondheid. In een metanalyse, uitgevoerd in 1995, toonden JW Anderson (Medical Center and University of Kentucky, Lexinton, KY, USA) en zijn medewerkers de opmerkelijke invloed aan van soja op het LDL (- 12,9 %), op de triglyceriden en de (niet significante) stijging van het HDL (1). Als blijken van erkentelijkheid laat sinds 1999 de Amerikaanse Food and Drug Administration beweringen toe met betrekking tot soja-eiwitten en cardiovasculaire aandoeningen, zoals bijvoorbeeld: “dagelijks ingenomen voedingsmiddelen die arm zijn aan verzadigde vetzuren en cholesterol, en 25 g soja-eiwitten bevatten, kunnen het risico op cardiovasculaire aandoeningen doen dalen’.
Wat is er sinds de meta-analyse uit 1995 gebeurd ? Om zijn gegevens up-to-date te houden maakte Anderson een overzicht op van alle publicaties die sindsdien verschenen : te weten 57 klinisch gecontroleerde studies.

Gedenatureerde bereiding

Een eerste vaststelling die Anderson maakte was dat het hypocholesterolimiërend effect van soja nu minder uitgesproken is dan in 1995. De daling van het LDL bedraagt nu nog 7.8 % en bedraagt slechts 4.1 % in vergelijking met placebo. Uiteraard wilde hij hiervoor een verklaring vinden en de niet aflatende veteraan vond deze in het verschil van bereiding van soja. Recente gegevens wijzen uit dat het hypocholesterolimiërend effect van niet aangetaste peptiden uit soja-eiwit groter is dan dit van bereide soja, waarvan de peptiden gefragmenteerd zijn. S. Castiglinoni (Universiteit van Milaan, Milaan, Italië) toonde aan dat het peptide van het globuline 7S uit soja het aantal LDL receptoren verhoogt, en juist dit is het belangrijkste hypocholesterolimiërend mechanisme van soja.
De fragmentatie van soja-eiwitten ontstaat als gevolg van bepaalde technologische processen, bijvoorbeeld tijdens het koken van eiwit-isolaten uit soja. Anderson stelt verder dat, rekening houdend met deze bereidingen, een hoeveelheid van 18 tot 25 % soja-eiwitten in de voeding tot een daling van het LDL met 7 tot 8 % kan leiden. Het effect is minder uitgesproken voor producten op basis van isolaten en nog minder in geval deze gekookt worden (zoals bijvoorbeeld in koekjes, muffins, graanrepen, …).

Een kwestie van frequentie

Houdt de invloed van soja-eiwitten op de cholesterolemie verband met de frequentie en de duur van inname ? Op basis van onderzoek, uitgevoerd door Anderson, blijkt dat de inname van één glas sojadrank geen significante daling van het LDL met zich meebrengt. Het effect wordt wel significant vanaf het ogenblik dat twee, niet gekookte producten op basis van soja worden ingenomen. Met vergelijkbare hoeveelheden eiwitten kan gesteld worden dat twee innames per dag doeltreffender zijn dan één enkele. De factor tijd lijkt niet belangrijk te zijn. Getuige daarvan een onderzoek waaruit blijkt dat reeds na één week een effect van de inname van soja-eiwitten optreedt, dat na twee weken de invloed maximaal is en deze gedurende 16 weken blijft nawerken.

Geheugenpitje

In onze vergrijzende samenleving is het behoud van de cognitieve functies beslist een belangrijke uitdaging. Het is ook niet verwonderlijk dat hiervoor reikhalzend naar het aandeel van de voeding wordt uitgekeken. Sinds enkele jaren denkt men in dit verband aan soja, maar ditmaal als soja met de isoflavonen-pet op. L. Dye (University of Leeds, U.K.) gaf in dit verband een overzicht van een aantal klinische gegevens. Uit de drie interventiestudies die in dit verband bij jonge volwassenen werden uitgevoerd, volgende resultaten : uit één studie kon een incidentele verbetering van het verbale en non-verbale geheugen worden vastgesteld alsook van de mentale souplesse (kunnen plannen); uit een tweede studie blijkt een betere ruimtelijke aanpassing naar voor te komen en uit de derde studie tenslotte kon een betere spraakvaardigheid en betere mogelijkheid om taken te plannen worden aangetoond, hoewel dit laatste aspect enkel voor vrouwen gold.
De invloed van isoflavonen blijkt bij vrouwen voor de menopauze weinig invloed te hebben, maar deze is wel meer uitgesproken vanaf deze periode. Op basis van de zeven gecontroleerde studies die momenteel beschikbaar zijn verduidelijkte Dye verder dat isoflavonen uit soja bepaalde positieve resultaten opleveren op gebied van geheugen en functies met betrekking tot de frontale hersenkwab, zoals het plannen van taken en vloeiend kunnen praten.
Een studie voorgesteld door C. Gleason (University of Wisconsin, Madison, WI, USA) onderzocht de invloed van 100 mg isoflavonen (in vergelijking met een placebo) bij 30 bejaarde mannen en menopauzale vrouwen. Na zes maanden stelden de vorsers volgende resultaten vast : een betere score op de test ‘vlotheid in categorieën’ (zoveel mogelijk woorden aanhalen uit een bepaalde categorie). Ook hier weer waren de positieve resultaten alleen voor vrouwen geldig.

Isoflavonen : een metabool labyrint

Vermoed wordt dat de inname van isoflavonen een rol spelen bij de lagere prevalentie van borstkanker in Azië in vergelijking met Europa en de Verenigde Staten. Bij mannen blijken isoflavonen een positieve invloed te hebben tegen het ontstaan van prostaatkanker. Migratiestudies tonen aan dat wanneer Aziaten uitwijken en een westerse leef- en eetgewoonte aannemen, hun risico op borst- en prostaatkanker stijgt en dit tot op hetzelfde niveau als bij de westerlingen. Deze resultaten tonen duidelijk aan dat omgevingsfactoren in het algemeen een doorslaggevend aspect zijn en zeker voeding in het bijzonder. Maar dit bewijst nog niet dat een westerling die isoflavonen inneemt van precies dezelfde voordelen zou genieten zoals dit voor Aziaten het geval is … noch dat alle westerlingen op dezelfde wijze reageren. Verschillen die misschien door de “hypothese van equol” kunnen verklaard worden (zie hieronder).

Equol or not equol, that’s the question ?

Equol is een metaboliet van daidzeïne (een van de belangrijkste isoflavonen van soja) die tot stand komt door inwerking van de darmflora. Het is dank zij de inwerking van de flora dat, aldus M. Kurzer (University of Minnesota, Saint Paul, Minnesota, USA) een groot deel van de biologische effecten bij de inname van soja toe te schrijven zijn. Onder alle isoflavonen bezit daidzeïne de krachtigste oestrogene en anti-oxidatieve eigenschappen. Vast staat dat slechts een deel van de bevolking in staat is equol aan te maken : slechts 20 % van de westerlingen en ongeveer dubbel zo veel (40 %) Aziaten. Het feit deel uit te maken van de equol-makers of niet is een belangrijk gegeven en is een cruciaal punt om vaak zeer uiteenlopende onderzoeksresultaten te verklaren. Opmerkelijk is dat alle ratten in staat zijn equol aan te maken. Ook hier een duidelijk bewijs dat de onderzoeksresultaten die bij deze knaagdieren worden verkregen niet zomaar naar de mens kunnen worden geëxtrapoleerd.
Het aandeel van equol in het sojaverhaal blijft een punt van discussie. Om duidelijkheid te scheppen is het belangrijk dat in humane studies altijd onderscheid gemaakt wordt tussen ‘aanmakers’ en niet-aanmakers’ van equol. Sommige onderzoeken laten uitschijnen dat de aanmaak van dit metaboliet kan bijgestuurd worden. Dit blijkt onder meer uit een studie uitgevoerd door T. Hedlung (Universiteit van Colorado, Aurora, CO, USA) die de invloed van de voedingsgewoontes onderzocht bij westerse mannen, leeftijd 19 tot 65 jaar. In het plasma en in het prostaatvocht bepaalde hij de concentratie van vijf isoflavonen : genisteïne, daidzeïne, equol, dihydrodaidzeïne en O-desmethyllangolensine.

Soja en een weinig vlees

Equol lijkt het enige metaboliet te zijn dat door voedingsgewoonten wordt beïnvloed. Bij mannen die gedurende minstens 2 jaar dagelijks meer dan 30 mg isoflavonen innemen is de kans dat ze equol aanmaken 5.3 maal groter in vergelijking met mannen die weinig isoflavonen innemen. Nog meer verwonderlijk is de vaststelling dat bij de mannen die vlees eten, de kans om equol aan te maken 4.3 maal hoger is in vergelijking met vegetariërs. Verduidelijken we evenwel dat het een populatie betrof die weinig vlees at, gemiddeld twee maal per week. Wat er ook van zij, uit het onderzoek blijkt duidelijk dat de gewoonte om soja te eten en dit in het kader van een gevarieerde, niet-vegetarische voeding, bevorderlijk is voor de aanmaak van equol. Dit wil daarom niet zeggen dat men zich meteen op het verorberen van vlees moet storten. Epidemiologische studies tonen aan dat een vleesrijke voeding een verhoogd risico op prostaatkanker met zich meebrengt. Eens te meer is hier het devies : eet gevarieerd.

Insulinegevoeligheid

Een ander domein van onderzoek voor de kleine boon is het syndroom X, of het metabool syndroom en meer in het bijzonder de gevoeligheid voor insuline. Onderzoekers uit Noord-Carolina (Ingram K et al.), die reeds aantoonden dat isoflavonen uit soja de insulinegevoeligheid bij vrouwelijke apen verbeteren, wilden nagaan of dit effect te wijten is aan wijzigingen in het vetweefsel. Ze vergeleken daarvoor, nog steeds bij vrouwelijke apen, gedurende twee jaar, de invloed van isoflavonen in soja-eiwitten met een voeding bestaande uit een mengsel van caseïne/lactalbumine. De resultaten tonen aan dat er geen verandering in de vetmassa optreedt. Conclusie : de metabole verbeteringen van soja leiden niet tot wijzigingen van het vetweefsel, maar door een invloed op ander insulinegevoelig weefsel, zoals bijvoorbeeld de spieren.
De eerste onderzoeken bij de mens beginnen vorm te krijgen. Een onderzoeksteam uit Hong Kong (Ho S et al., Chinese University of Hong Kong) onderzocht over een periode van één jaar, de invloed van een normale inname van soja op de nuchtere glycemie bij 173 menopausale vrouwen (leeftijd : 48-62 jaar). Ze stellen vast dat de soja-eiwitten een voorspellende waarde hebben die tot 14.1 % oploopt in de absolute variaties van de veranderingen van de nuchtere glycemie. Ze nemen aan dat een toename van soja-eiwitten in de voeding met 10 g per dag aanleiding geeft tot een daling van 9.3 % van de nuchtere glycemie.

… en syndroom X

Een postersessie voorgesteld door een team uit Utrecht, Nederland, (Van der Schouw Y et al.), geeft de resultaten van een onderzoek weer waaraan 400 mannen, tussen 40 en 80 jaar oud, deelnamen. De onderzoekers stellen vast dat de aanbreng van isoflavonen in de voeding, alsook die van lignanen, en dit onafhankelijk van elkaar, gepaard gaat met een verhoogde insulinegevoeligheid en tevens met een dalende prevalentie van het metabool syndroom. Veelbelovende resultaten die echter nog in hun kinderschoenen staan. Zeker een te volgen zaak…

Nicolas Guggenbühl
Diëtist, voedingsdeskundige

* 6th International Symposium on the role of soy in preventing and treating chronic disease. Chicago, Illinois, 30 oktober – 2 november 2005.
(1) Anderson JW et al. N Engl J Med. 1995 Aug 3;333(5):276-82.

hoog van bladzijde

<< previous

Google

Web
H&F.be
 

 

© Health and Food est une publication de Sciences Today - Tous droits réservés