De prevalentie van functionele darmstoornissen loopt op tot 15 à 20 % van de bevolking in onze streken. Gezien het geringe aantal doeltreffende middelen tegen deze aandoeningen, zou het interessant zijn alternatieve oplossingen te vinden om op lange termijn de levenskwaliteit van deze mensen te verbeteren.
Professor S. Schneider van de dienst gastroenterologie van het Hopitâl de L’Archet in Nice heeft gepoogd in eerste instantie de verschillende interacties te verklaren tussen de voeding en de darmflora.
De darmmicrobiota zorgt voor een verband tussen deze substraten en de gastheer. Tot deze substraten behoren in de eerste plaats de voedingsvezels die worden afgebroken tot koolhydraten met een geringe moleculaire massa in het rechter colon. Ze worden dan selectief gefermenteerd door de darmbacteriën en daaruit ontstaan vetzuren (vetzuren met korte keten, VZKK) en gassen (waterstof, methaan,...).
Naast de vezels zijn er ook nog andere substraten zoals resistent zetmeel, proteïnen, lipiden, maar vooral FODMAPs (Fermentescible Oligosaccharides, Disaccharides, Monosaccharides and Polyols), waarvan we vaak de fructo-oligosacchariden (FOS), galactooligosacchariden (GOS) en polyolen aantreffen. Er bestaat nog een metabolische « Cross feeding » waardoor bepaalde bacteriën een molecule kunnen afbreken in intermediaire substraten die dan weer worden gebruikt door andere bacteriën.
Volgens professor Schneider kon tot heden toe geen groot verschil worden aangetoond in de microbiota bij mensen met zeer verschillende voedingspatronen. De moeilijkeid om dergelijke verschillen aan te tonen zou ongetwijfeld verband houden met het feit dat de huidige middelen niet voldoende gevoelig zijn. Er werd echter wel aangetoond dat door suppletie met prebiotische vezels de populatie van de microbiota en de productie van AGCC konden toenemen. Gelijkaardige resultaten werden ook vastgesteld met het gebruik van probiotica.
De spreker besloot met een opsomming van de effecten van een door de voeding gewijzigde darmmicrobiota op spijsverteringspathologieën. Volgens hem kon er nog geen duidelijk verband worden aangetoond tussen een verandering van de microbiota en van de AGCC enerzijds en de activiteit of symptomen van een ziekte anderzijds. Maar er zouden wel onrechtstreekse conclusies zijn. Bij de ziekte van Crohn werd in diverse studies aangetoond dat door een afname van de FODMAPs in de voeding de spijsverteringssymptomen verminderen bij patiënten in remissie. Bij gastro-esofageale reflux lijken de FOS de symptomen te doen toenemen bij deze patiënten via een stijging van het aantal voorbijgaande relaxaties van de inwendige sfincter van de slokdarm.
Vergelijking van de abdominale opzwelling, het percentage verandering van de maximale opzwelling en de «bloating»-score bij mensen die een yoghurt met Bifidobacterium lactis DN-173 010 (groen) kregen versus de mensen die het controleproduct kregen (roze).
De tweede spreker, professor H. Piessevaux, adjunct-diensthoofd van de dienst gastroenterologie van het Universitair Ziekenhuis St Luc in Brussel, legde de rol uit die sommige probiotica kunnen spelen bij de behandeling van functionele darmstoornissen.
De behandeling van iemand met een functionele darmstoornis zoals het prikkelbare darmsyndroom (IBS) berust op empathie en op de behandeling van de symptomen. Spijtig genoeg beschikken we in België maar over een weinig verscheiden therapeutisch arsenaal. Hier komen de probiotica op de proppen.
De gezondheidsvoordelen voor de gastheer die door de probiotica worden verschaft kunnen ofwel systemisch zijn ofwel digestief. De mechanismen waardoor deze micro-organismen de spijsverteringssymptomen verbeteren zijn veelvuldig en complex (vermindering van de darmpermeabiliteit, modulatie van de lokale of systemische ontstekingsreactie, nociceptief effect,...).
Omwille van een belangrijk placebo-effect en de subjectiviteit van de metingen van doeltreffendheid is het moeilijk de doeltreffendheid aan te tonen van probiotica bij functionele darmstoornissen. Toch tekenen bepaalde producten met specifieke stammen zich af zoals yoghurt met B.lactis DN-173-010. In een klinische studie door Agrawal et medewerkers in 2009, gepubliceerd in het tijdschrift Alimentary Pharmacology and Therpaeutics werd een verbetering aangetoond van de symptomen van pijn en opzetting bij mensen met constipatie IBS en ook een verbetering van de darmtransit. In een andere studie in 2007 door Guyonnet en zijn team, gepubliceerd in het zelfde tijdschrift werd reeds aangetoond dat verbruik van een yoghurt met Bifidobacterium lactis DN-173 010 bij mensen met IBS met constipatie positieve resultaten gaf zowel op gebied van levenskwaliteit als van herstel van de frequentie van ontlasting bij mensen die voordien minder dan drie keer per week ontlasting hadden. Het is evident dat een yoghurt met Bifidobacterium lactis DN-173 010 een functioneel voedingsmiddel is en niet kan worden beschouwd als een behandeling van IBS. IBS wordt echter beschouwd als een goed experimenteel model voor het bestuderen van de effecten van probiotica in de algemene populatie.
Uit alle studies over probiotica blijkt dat de probiotica die bifidobacteriën bevatten doeltreffender zijn dan andere en dat de voordelen slechts zelden blijven aanhouden na het stoppen ermee. Maar elke stam is specifiek en het effect ervan dient dan ook te worden aangetoond door klinische studies. Het gaat hier dus om een beloftevolle piste voor een alternatieve aanpak van functionele darmstoornissen alhoewel deze gegevens voorzichtig dienen te worden geïnterpreteerd. Bias van methodologie en publicatie komen inderdaad niet zelden voor bij dergelijke soort studies.
In de laatste voordracht heeft professor P.Ducrotté van de dienst hepato-gastroenterologie van het CHU Ch.Nicolle in Rouen gepoogd te antwoorden op de vraag over het belang van een uitsluitingdieet bij mensen met IBS.
Deze mensen geven vaak een chronologisch verband aan tussen voeding en verergering van hun symptomen. Ze zijn dan ook in de eerste plaats bezig met hun voeding en besteden zeer veel aandacht aan verschillende dieetadviezen die ze krijgen.
Tijdens zijn uiteenzetting heeft de spreker gewezen op het belang van een controle van de aanbreng van vezels bij deze mensen. Door een toename van het aantal vezels stijgt immers de gasproductie door bacteriële gisting waardoor hun symptomen verergeren.
Deze mensen hebben ook vaak angst voor een mogelijke voedselallergie ondanks het feit dat echte allergie uitzonderlijk voorkomt Maar voedselintolerantie is niet zelden bij deze patiënten volgens de resultaten van een recente studie waarin bij bijna 10 à 20% van de mensen met IBS een voedselintolerantie werd bevestigd door terug invoeren in de voeding in dubbelblind. In een andere studie werd aangetoond dat uitsluiten van voedingsmiddelen die werden opgespoord op basis van de aanwezigheid van antilichamen in het serum des te doeltreffender was naarmate het dieet op draconische manie werd gevolgd.
In andere recente onderzoeken werden bewijzen geleverd voor intoleranties voor bepaalde koolhydraten zoals de FODMAPs en ook pistes aangetoond voor een mogelijke echte glutenintolerantie bij mensen met een functionele colopathie. De mechanismen van deze intoleranties blijven hypothetisch maar het zou kunnen gaan om een verhoogde darmpermeabiliteit waardoor de penetratie en het contact van voedselantigenen met immuuncompetente cellen in de darmwand zou toenemen.
De spreker besloot met te zeggen dat over het voorschrijven van een uitsluitingdieet grondig dient te worden nagedacht bij mensen met een IBS omwille van hun psychologische kwetsbaarheid en soms obsessionele neiging. Maar in verschillende studies werd evenwel een mogelijk voordeel gesuggereerd van een uitsluitingdieet bij bepaalde subgroepen van patiënten. Blijft nog met zekerheid te weten welke subpopulaties dat zijn.