Spiervermoeidheid wordt bepaald als het onvermogen om een fysieke inspanning te leveren met een gewone intensiteit of om kracht te ontwikkelen die men gewoonlijk aanwendt. Maar dergelijke definitie is natuurlijk zeer individueel. Onze kennis over spiervermoeidheid is de laatste jaren wel sterk vergroot. En men is zich ervan bewust geworden dat dit begrip, dat iedereen empirisch kent, met name dat inactiviteit ook vermoeiend kan zijn, een wetenschappelijke basis kan vinden in de fysiologie en in de fysiopathologie.
We weten dat fysieke activiteit structurele, metabolische, hormonale, neurologische en moleculaire veranderingen teweeg brengt. Maar de aard van die wijzigingen hangt af van de soort, de intensiteit en het volume van de inspanning in kwestie. En de factoren die de soort spiervermoeidheid beïnvloeden tijdens een intense inspanning zijn de samenstelling van de betreffende spiervezels, de stocks van metabolieten van hoog energieniveau, het buffervermogen van het locale milieu, de regeling van de ionen, de weefselcapillarisatie en de densiteit van de mitochondriën. Naast de structurele kenmerken zijn er nog de energetische en metabolische aspecten. We weten dat fysieke inspanning de glycolytische keten in gang zet evenals de oxidatieve enzymen. De capillarisatie ontwikkelt ook onder invloed ervan. Daardoor neemt het vermogen ook toe om opnieuw fosfocreatine te vormen en verbetert de regeling van de flux van kaliumionen en waterstof en ook van de lactaationen.
A contrario veroorzaakt een daling van de activiteit in vergelijking met het gewone niveau, of het nu is door verplichte rust na een trauma of ziekte, of door gewoonweg sedentair leven, een gedeeltelijke en soms zelfs volledige omkering van de door inspanning teweeg gebrachte veranderingen. Zo ontstaat er dan een dramatische achteruitgang van de spierkracht en van de weerstand aan vermoeidheid. De oxidatieve celactiviteiten gaan achteruit en de capillairen verminderen in aantal. De spier is dan alsmaar minder in staat een bepaalde kracht te ontwikkelen. Ze komt in een toestand die beantwoordt aan de definitie van vermoeidheid. En aangezien we hoger hebben gezegd dat de veranderingen door inspanning afhangen onder andere van de soort inspanning, is het logisch dat er ook verschillende soorten spiervermoeidheid bestaan. De omgekeerd afgelegde weg naar de inversie van de veranderingen is immers niet dezelfde in alle gevallen.
We kennen de wonderbaarlijke paradox waarbij inactiviteit even vermoeiend kan zijn als inspanning en we mogen ons dan ook vragen stellen over de rol van bepaalde voedingsmiddelen. Zo zorgt glucose (of dextrose) zoals iedereen weet voor de energiebevoorrading van de cel, met name de spiercel. Maar meer onrechtstreeks draagt glucose ook bij tot het heraanvullen van de glycogeenreserves. Op spiercelniveau speelt glycogeen op zich ook nog een rol bij vermoeidheid.
Ørtenblad et al. hebben aangetoond dat een geringe reserve spierglycogeen gepaard gaat met een veranderingen van het vermogen van de spiercel om calcium vrij te zetten in het cytoplasma, en dat calcium is noodzakelijk voor de contractie.
Bij de mineralen herinneren we aan de rol van magnesium in de spier, zoals aangetoond door Çinar et al., in een studie over de suppletie met dat element. Zij hebben aangetoond dat magnesium kon bijdragen tot het verminderen van de hoeveelheid lactaat in het bloed. En we weten welke rol dat mineraal kan spelen in het spiermetabolisme bij vermoeidheid.
Op basis van deze kennis hebben Taieb et al. het effect nagegaan van een voedingsupplement met vitamines, dextrose en magnesium ingenomen gedurende 14 dagen door patiënten met vermoeidheid. Het niveau van hun vermoeidheid werd geëvalueerd door middel van een specifiek gevalideerde vragenlijst. Twee groepen werden zo geëvalueerd, de ene werkte in een apotheek (rechtstaand) en de andere klaagde spontaan over vermoeidheid. De auteurs stelden een manifeste significante verbetering vast vanaf de derde dag en die nam toe naarmate het supplement verder werd ingenomen.
Referenties:
Bogdanis GC. Effects of physical activity and inactivity on muscle fatigue. Frontiers in physiology 2012; 3: 142. DOI: 10.3389/fphys.2012.00142.
Ç?nar V, Nizamhoglu M, Mogulkoc. The effect of magnesium supplementation on lactate levels of sportsmen and sedanter Acta Physiologica Hungarica, 2006 ; 93 (2–3): 137–144. DOI: 10.1556/APhysiol.93.2006.2-3.4
Ørtenblad N, Nielsen J, Saltin B et al. Role of glycogen availability in sarcoplasmic reticulum Ca2+ kinetics in human skeletal muscle J Physiol 2011 ; 589.3 : 711–250.
Taieb C, Auges M. Prise en charge de la fatigue par Revitalose®. Réalités en gynécologie-obstétrique 2011; 152 : 1-3.