Door Dr. J. Andris
" HEALTH & FOOD " nummer 82, Maart - April 2007
|
Onnodig te herhalen dat de prevalentie van allergische reacties exponentieel toeneemt. Experts nemen aan dat, op wereldvlak, momenteel één kind op vijf een of andere vorm van allergie vertoont. Jammer genoeg stagneert de toestand nog niet. Keer op keer wordt gewezen op een onvoldoende contact met allergenen tijdens de periode van tolerantie-inductie, het genetische polymorfisme, de pollutie, nieuwe materialen enz ... Dat dit voor een deel de boosdoeners zijn zal niet ontkend worden, maar met mondjesmaat neemt de kennis rond de problematiek toe. Hierbij stelt men onder meer vast dat de wortels van een allergie al tijdens de zwangerschap terug te vinden zijn, meer nog, zelfs soms één of twee generaties voordien.
Van tolerantie naar allergie
Wanneer over immuniteit en allergie gepraat wordt, kan men, om het eenvoudig te stellen, twee cytokineprofielen onderscheiden. Cytokines worden door diverse lichaamscellen afgescheiden. De lymfocyten zijn daar een voorbeeld van. Ze beïnvloeden de differentiatie en de werking van immuuncellen. De type-1 cytokines wijzen op een differentiatie of een type 1 profiel (Th1) waartoe het interleukine (IL)-2, het ga mma-interferon(IFN), de bèta Tumor Necrosis Factor (TNF) en het IL-17 behoren. Ze stimuleren de immuniteit ter hoogte van de cellen, de vertraagde hypergevoeligheid, de activering van monocyten die de productie van pro-inflammatoire cytokines zoals IL-1 en de TNF bevorderen. Het Th1 profiel is dit van de immunitaire afstotingsverschijnselen (in de ruime zin).
De type-2 cytokines (Th2) zijn onder meer het IL-4, IL-5 en het IL-10. Ze stimuleren de hormonale immuniteit, de aanmaak van antilichamen (IL-4 en IL-13 voor de IgE, IL-10 voor de IgG), activeren de eosinofielen en remmen de productie van pro-inflammatoire cytokines door de IL-4, IL-13 en IL-10. Ze maken deel uit van de cytokines tegen tolerantie. Het is met dit profiel dat we geboren worden. Na verloop van een vijftigtal weken buitenbaarmoederlijk bestaan, wijzigt het Th2 profiel geleidelijk naar het Th1 profiel. Kinderen die dit proces niet doormaken zullen allergisch worden.
Een blijvende aanwezigheid van het type Th2 immuunrespons, dus van het allergische type, tijdens de eerste levensmaanden, wordt ook als mogelijke verklaring aangehaald voor de ontwikkeling van atopie. De reden waarom bepaalde kinderen niet naar het type-1 profiel evolueren (niet allergisch) is nog niet helemaal duidelijk.
Fout in het beenmerg?
Voor een deel is het antwoord in het bloed terug te vinden, ter hoogte van de hematopoiëtische cellen, voorlopers van de eosinofielen en basofielen. De differentiatie van deze cellen zou wel eens voor de geboorte kunnen beïnvloed worden en zelfs tijdens het prille stadium van de zwangerschap. In dit verband werd een gerandomiseerde studie, dubbel blind uitgevoerd bij atopische zwangere vrouwen. Een groep kreeg supplementen van visolie, rijk aan meervoudig onverzadigde vetzuren (PUFA's) en een andere groep kreeg supplementen op basis van olijfolie. Ze volgden dit dieet vanaf de twintigste week van hun zwangerschap tot aan de bevalling. Analyses van het bloed uit de navelstreng van de onderzochte vrouwen toonden aan dat de vorming van eosinofielen en basofielen actiever was. Deze wijzigingen gelden als een voorspellende factor voor allergie bij het kind op de leeftijd van één jaar. Deze eerder complexe onderzoeken bevestigen de betrokkenheid van de voorlopers van de allergische ontstekingen van de luchtwegen en astma. Meer nog: ze tonen aan dat deze cellen belangrijk zijn bij de initiële ontwikkeling van atopische aandoeningen. Het ziet er naar uit dat dit alles een aanvang neemt in het beenmerg: het is immers daar dat de beschuldigde voorlopers gevormd worden. Vermits dit fenomeen zich reeds bij de geboorte manifesteert, is het waarschijnlijk zo dat op het ogenblik van de eerste hematopoiëse er nog weinig aan kan verholpen worden.
Ook het leefmilieu
Ook het leefmilieu kan, voor een deel althans, een en ander verklaren, al kan dit als een 'aangeboren factor' beschouwd worden. Dit betekent niet dat de omgeving geen enkele rol speelt en dat de in het begin van dit artikel aangehaalde hypothesen vals zijn. In verband met het leefmilieu werd een interessante studie verricht in twee steden in het noorden van Spanje, geografisch gezien niet ver van elkaar verwijderd (20 km). Belangrijk om weten is enerzijds dat spijts de korte onderlinge afstand de socio-economische kenmerken in beide steden totaal verschillend zijn. Anderzijds is de gevoeligheid voor huisstofmijten in de ganse regio (de twee steden inclusief) opmerkelijk terwijl dit niet het geval is voor andere huisdieren. In beide steden werd een representatieve steekproef van 300 jonge volwassenen samengesteld. Via een telefonische bevraging werd de blootstelling aan huisdieren en andere huislijke omgevingsfactoren geëvalueerd. Via dezelfde weg werd ook een vragenlijst ingevuld aangaande symptomen, te vergelijken met die van astma. Hieruit blijkt dat de jaarlijkse prevalentie ervan in Santander 19,5 % bedroeg, tegen 14,6 % in Torrelavega. Nochtans was de blootstelling aan de huishoudelijke omgevingsfactoren in de beide steden perfect met elkaar vergelijkbaar. De personen uit beide steden die de op astma gelijkende symptomen vertoonden kwamen meer met huisdieren in contact in vergelijking met de asymptomatische inwoners uit beide steden (41 % vs 14,1 % in Santander en 23,5 % vs 11,3 % in Torrelavega). Er werden ook nog twee andere opmerkelijke verschillen vastgesteld tussen de symptomatische en asymptomatische personen. Enkel in Santander was het aantal personen mét symptomen (in vergelijking met de asymptomatische personen) proportioneel groter bij diegenen die hun jeugd in de stad doorbrachten. Daarentegen bleken, enkel in Torrelavega, de 'astmatische' personen in hun jeugd meer blootgesteld te zijn geweest aan passief roken in vergelijking met de op respiratorisch gebied gezonde personen.
In het licht van deze vaststelling mag men aannemen dat de omgevingsfactoren, meer in het bijzonder tijdens de jeugdjaren, een uitgesproken rol spelen bij de incidentie van allergische aandoeningen. Het is dus belangrijk om atopische kinderen zoveel mogelijk tegen de blootstelling aan deze factoren te beschermen.
Geboren en getogen op de boerderij
Ook het ogenblik van contact met gezelschapsdieren werd van naderbij bekeken. Tal van onderzoekers komen tot de vaststelling dat courant contact van de toekomstige moeder met dieren tijdens de zwangerschap (het leven op een boerderij bijvoorbeeld) geen enkel probleem met zich meebrengt, terwijl later contact tot catastrofale gevolgen kan leiden. Dit is althans het besluit van een Poolse studie. Er waren 700 personen betrokken in dit onderzoek, een deel levend op het platteland, een deel in de stad. Onder de stadbewoners wat 20 % atopisch tegen slechts 7 % bij de plattelandbewoners. Dit verschil manifesteerde zich voor alle leeftijden, maar was toch meer uitgesproken bij kinderen en jonge volwassenen. Wie zijn eerste levensjaren op de boerderij had doorgebracht, vertoonde een lagere prevalentie van atopie, onafgezien van het feit of de persoon op het platte land bleef wonen of naar de stad verhuisde. Hiermee is duidelijk aangetoond dat het ogenblik van de blootstelling aan allergenen zeer belangrijk is.
Het is op basis van dergelijk onderzoek dat meer duidelijkheid verkregen wordt in het werkingsmechanisme van allergieën en hoe een allergie zich ontwikkeld. Misschien zal men op zeker ogenblik voldoende kennis vergaard hebben om blootstelling/uitsluitingsstrategieën uit te werken die doeltreffender zijn dan deze die momenteel worden toegepast.
Dr. Jean Andris
Referenties
1- Kalliomäki M, Salminen S, Arvilommi H et al: Probiotics in primary prevention of atopic disease: a randomised placebo controlled trial. Lancet 2001, 357, 1076-1079 et Lancet 2003, 361, 1869-71.
2- Kirjavainen PV, Apostolou E, Salminen SJ, Isoleuri E : New aspects of probiotics - a novel approach in the management of food allergy. Allergy 1999, 54, 909-915.
3- Rautava S, Kalliomaki M, Isolauri E: New therapeutic strategy for combating the increasing burden of allergic disease: Probiotics-A Nutrition, Alllergy, Mucosal Immunology and Intestinal Microbiota (NAMI) Research Group report J Allergy Clin Immunol. 2005 Jul;116(1):31-7
4. Kalliomaki M, Salminen S, Poussa T, Isolauri E J Probiotics during the first 7 years of life: A cumulative risk reduction of eczema in a randomized, placebo-controlled trial. Allergy Clin Immunol. 2007 Feb 6; [Epub ahead of print].
|