De resultaten van onderzoeken uitgevoerd op biologische modellen door Professor Margaret Chandler en andere vorsers, tonen aan dat een vetrijke voeding de algemene mechanische werking van het hart zou verbeteren, of anders geformuleerd, de wijze waarop het hart het bloed door ons lichaam pompt.
Hoewel hart- en vaataandoeningen de belangrijkste doodsoorzaak betekenen in de Verenigde Staten, zijn er meer en meer personen die een hartaanval overleven. Hun hart is dan wel verzwakt en niet zelden lijden ze aan hartinsufficiëntie. Jammer genoeg bestaat er nog geen doeltreffende behandeling om de hartinsufficiëntie geheel te genezen of de verslechterde hartfunctie een halt toe te roepen.
Bij een gezonde persoon gebruikt het hart zowel vetten als koolhydraten als energiebron om de normale hartfunctie in stand te houden. Idealiter worden de vetten hier als energieleveranciers gebruikt. Niettemin lijkt het hart bij een persoon met hartinsufficiëntie of ischemie de voorkeur te geven aan glucose als energieleverancier, dit omdat bij de energieomzetting hiervoor minder zuurstof vereist is.
Een recent onderzoek, gepubliceerd in de American Journal of Physiology (Heart and Circulatory Physiology), suggereert dat voor een beschadigd hart, een evenwichtige voeding die enkelvoudig- en meervoudig onverzadigde vetzuren bevat, alsook complexe koolhydraten als heilzaam worden aanzien voor een hartpatiënt.
Bij aanvang van de studie waren de vorsers ervan overtuigd dat een vetrijke voeding, voorgeschoteld aan dieren in diverse modellen en die een hartcrisis hadden overleefd, leidde tot een overbelasting van het vetweefsel, op zijn beurt nefast voor de hartspier.
Vreemd genoeg stelde men vast dat de hartpompfunctie door toedoen van deze vetrijke voeding verbeterde. Door bijkomend onderzoek uit te voeren stelden de onderzoekers vast dat bij de proefdieren, leidend aan hartfalen, die een vetarme voeding kregen toegediend, in staat waren insuline en glucose aan te maken vergelijkbaar met een gezond hart. Dit kon men niet vaststellen in biologische modellen met hartinsufficiëntie waarbij een vetrijke voeding werd toegediend. Deze diermodellen vertoonden tekenen van insulineresistentie, aangetoond door een vermindering van de glucosespiegel in het hart, zoals die bij een diabetespatiënt kan worden verwacht.
Op basis van de resultaten uit deze studie blijkt dat een toestand van insulineresistentie heilzaam kan zijn voor een falend hart. Volgens de auteurs is dit te verklaren door het feit dat, wanneer een overmatige hoeveelheid vetten aan het hart wordt toegediend, het in staat is deze bevoorrechte energiebron te gebruiken. Eenmaal de patiënt aan een hartfalen lijdt is zijn hart evenwel niet meer in staat de vetten als energiebron aan te wenden. Om die reden trachten de vorsers het hartmetabolisme te manipuleren zodat het hart deze energiebron wel kan gebruiken om zo een maximale hartwerking te verkrijgen of te behouden en dit zo lang als mogelijk.
Bijkomend onderzoek, ditmaal toegespitst op patiënten met reële hartproblemen, zullen deze hypothese moeten bevestigen, die stelt dat een vetrijke voeding toegediend aan patiënten met een hartfalen, hun hartfunctie mogelijk kan geoptimaliseerd worden.