Dr. J. Andris
" HEALTH & FOOD " nummer 86, Januari 2008
|
Ecologie is in. Wellicht het gevolg van een aantal dreigingen die ons boven het hoofd hangen. De mens heeft bepaalde evenwichten in het leefmilieu verstoord. Hiermee worden meteen twee sleutelwoorden aangehaald: evenwicht en milieu. Twee pijlers van een wetenschap, de ecologie, die, lang voor dat ze door de politiek werd beïnvloed, het evenwicht tussen mensen en de omgeving waarin ze leven bestudeert.
Een dynamisch evenwicht
In deze context kan de gelijkenis met de intestinale ecologie doorgetrokken worden. In ons maagdarmstelsel krioelt het van bacteriën. Er zijn ook gisten aanwezig waarvan de werking nog maar weinig gekend is, alsook parasieten en virussen met een zo goed als ongekende werking. Wat men wel weet is dat de darmflora van een persoon in goede gezondheid in evenwicht is. Dit evenwicht kan wel verschillend zijn van persoon tot persoon, bijvoorbeeld in functie van de leeftijd. Bij bepaalde ziekten kunnen één of meerdere pathogene micro-organismen aanwezig zijn, waarbij ze zich, in vergelijking met de normaal aanwezige bacteriën, buitensporig ontwikkelen. Kortom, al deze kleine organismen leven in een dynamisch evenwicht dat vrij gemakkelijk kan verstoord worden. Tal van redenen kunnen daarvan de oorzaak zijn: stress, ouderdom, antibiotica, slechte voedingsgewoonten en, naar het oordeel van bepaalde onderzoekers, zelfs een gebrek aan fysieke activiteit.
De bacteriële flora zorgt voor een aantal welomschreven functies in ons lichaam. De doeltreffendheid wordt bepaald door de samenstelling van die flora. Zo worden bij de metabole activiteit korte vetzuurketens gevormd waarvan geweten is dat ze belangrijk zijn voor de vorming van de darmslijmvliezen. De darmflora maakt ook bepaalde vitamines aan, zoals vitamine K, B2, B12, foliumzuur, ...) en zorgt voor de fermentatie van koolhydraten en de ontbinding van eiwitten en peptiden.
Verder bevordert de bacteriële darmflora de aanmaak van epitheelcellen en de ontwikkeling van de immuniteit; ze biedt weerstand tegen de kolonisatie van pathogenen in de darm; ze speelt een rol bij de detoxificatie en stimuleert de darmmotiliteit.
Een ontaard orgaan?
Niet alle bacteriesoorten aanwezig in de darmflora hebben dezelfde werking en lang niet alle bacteriën zijn nuttig. Grofweg kunnen ze in drie grote categorieën worden ingedeeld: de heilzame bacteriën, de commensalen (die sommigen als 'neutraal' bestempelen) en de pathogenen. In ons lichaam vormen ze echter allen samen een vitaal geheel, in die mate zelfs dat het wel eens als een volwaardig orgaan wordt beschouwd. De darmflora beschouwen als een orgaan is zeker een te verdedigen zienswijze, gezien de hoeveelheid beschermende bacteriën die erin aanwezig zijn. De spijsverteringsflora bevat zeker tien maal meer bacteriën dan de eukaryoten die een vergelijkbare functie hebben en in het hele menselijk lichaam verspreid zijn.
Zonder twijfel is dit 'orgaan' in de loop van de laatste millennia drastisch gewijzigd. Naar alle waarschijnlijkheid bevatte het voedsel dat in de oudheid, tijdens de prehistorie, gegeten werd veel meer bacteriën dan onze hedendaagse voeding. Wellicht is een groot deel van de bacteriën die uit onze voeding verdwenen is, juist dat deel dat nu opnieuw, onder de vorm van probiotica, aan onze voeding wordt toegevoegd. Op basis van de schaarse gegevens die over de conservering van levensmiddelen in de prehistorische tijd gekend zijn, weet men dat de bewaring vooral op basis van fermentatie van voedingsmiddelen was gebaseerd. Vermoedelijk gebeurde dit door de overvloedig, van nature aanwezige micro-organismen (in het bijzonder melkzuurbacteriën). Ook nu weet men dat melkzuurbacteriën conserverende eigenschappen bezitten. Bij het eten van deze voedingsmiddelen kwamen er aanzienlijke hoeveelheden (melkzuur)bacteriën in het spijsverteringsstelsel terecht, veel meer dan de hoeveelheid die we tegenwoordig via onze moderne voeding innemen.
De keerzijde van de medaille
Dit alles gebeurde zonder dat onze voorouders er zich van bewust waren. Intussen heeft de microbiologie onze kennis over bacteriën immens verrijkt. Jammer genoeg zien we bacteriën misschien te veel als potentiële boosdoeners, als ziekmakers en zoeken we te veel hoe ze kunnen vernietigd worden. Tijdens de bevalling bijvoorbeeld, worden tal van bacteriologische voorzorgsmaatregelen genomen. Terecht bedoeld om de boreling te beschermen en mogelijke infecties te voorkomen. Hierdoor wordt evenwel ook de kolonisatie, zowel kwalitatief als kwantitatief, van de darm tijdens het eerste buitenbaarmoederlijk contact drastisch verminderd. Misschien betalen we voor deze moderne voorzorgsmaatregelen een andere zware prijs.... Sommige vorsers zien hierin voor een deel de verklaring voor de huidige beschavingsziekten zoals cardiovasculaire aandoeningen, diabetes, kanker. In een niet meer zo recente studie (1994) onderzocht men de voedingsgewoonten van een primitieve bevolkingsstam in Nieuw-Guinea. In hun voeding kwamen geen geraffineerde of industrieel behandelde producten, zoals boter, olie, alcohol of geraffineerde suiker voor. Hun dagelijkse voeding bestond uit voedingsmiddelen rijk aan vezels, water, vitamines, mineralen en meervoudig onverzadigde vetzuren van het type DHA en EPA. Spijts een groot deel van de onderzochte populatie ook een aanzienlijke hoeveelheid verzadigd vet, afkomstig van kokosnoten, innam en bijna 80 % rokers waren, was de incidentie van cardio- en cerebrovasculaire accidenten, kanker en diabetes bijzonder laag....
Aan de vooravond van een nieuwe preventie
De rol die goedaardige bacteriën spelen bij het in stand houden van het evenwicht tussen de soorten bacteriën in de darmflora, is genoegzaam gekend. In dit verband spreekt men van een microbiële interferentie. Blijkbaar geldt deze interferentie ook voor gisten en virussen. In deze wetenschap is het toekennen van een preventieve rol aan goedaardige bacteriën, dus ook aan probiotica, maar een kleine stap. Er is al heel wat onderzoek op dit domein verricht, overigens met positieve resultaten, onder meer in verband met diarree. Toch zijn de resultaten soms nog te veel uiteenlopend, omdat de methodologie, de gebruikte bacteriestammen, de bestudeerde aandoeningen of de evaluatiecriteria moeilijk of niet vergelijkbaar zijn. Dit maakt dat de resultaten zeker niet zomaar veralgemeend kunnen worden. Men dient zich alsnog te baseren op de onderzoeksresultaten van één bepaalde bacterie, toegespitst op de preventie van één bepaalde aandoening en dit in een duidelijk afgebakende populatie (kinderen, senioren, ...). Ook de toegepaste evaluatiecriteria moeten voor iedere studie afzonderlijk duidelijk omschreven en gekend zijn.
We kunnen enkel hopen dat het onderzoek zal verdergezet worden, wat overigens ook gebeurt. Wellicht zullen hieruit nieuwe bevindingen resulteren, die het wel mogelijk zullen maken algemene conclusies te trekken. Misschien opent dit deuren voor nieuwe preventieve acties of zelfs nieuwe therapeutische behandelingen. Wat er ook van zij, indien blijkt dat de hierboven aangehaalde beschouwing over de voeding van onze verre voorouders relevant is, zou dit alleen maar een terugkeer naar de bron betekenen.
Dr. J. Andris
Referenties
Bengmark S. Gut 1998;42: 2-7.
Eckburg PB et al.Science 2005;308: 1635-8.
Lindeberg S, cité par Bengmark (Gut 1998; 42: 2-7).
O'Hara AM et al. Embo reports 2006;7: 688-93.
Vael C. Communication, studiedag van de Vlaamse Vereniging voor Klinische Voeding en Metabolisme. Probiotica en Prebiotica. Affligem, 16 oktober 2004.
|